‘Het theater der herinneringen’. Mijn nieuwste roman over twee vrouwen: de Turkse Meryem Yildiz en de Duitse kunstenares Käthe Kollwitz. Een roman, waarin het leven en werk van Käthe Kollwitz, de Eerste Wereldoorlog, Berlijn Prenzlauerberg, het Treurend Ouderpaar in Vladslo, het leven van Meryem, Istanbul, en nog veel meer uitgebreid aan de orde komt.

Genomineerd voor de Halewijnprijs, winnaar Reynaerttrofee !

De terugkeer naar Limburg is voor mijn schrijven zeer vruchtbaar gebleken. Op het grensvlak tussen Nederland, Duitsland en België/Frankrijk ben ik me veel meer bewust geworden van de internationale wereld waarin ik leef. Ik denk dat de lezer dat terugziet in mijn romans. In ‘Bitterdagen’ het grensgebied van Heerlen en Aken. In ‘Pleisterplaats Belleville’ de nadrukkelijke rol van de stad Parijs en van Istanbul. In ‘Het theater der herinneringen’ de switch van Istanbul naar Berlijn, naar Heerlen, dan de Westhoek van Vlaanderen en via Heerlen weer terug naar Berlijn.

Tweeënhalf jaar lang heb ik gewerkt, vrijwel elke dag, aan een roman die uiteindelijk een meer dan behoorlijke omvang heeft aangenomen: vijfhonderd pagina’s. Ik weet niet of ik me dat nóg een keer zal aandoen. Tweeënhalf jaar onderdompeling in het leven van een Duitse kunstenares en het drama dat haar overkwam: de dood van haar jongste zoon Peter, die sneuvelde aan het begin van wat de Grote Oorlog wordt genoemd, die in vele landen een hele generatie wegvaagde. Met de Oekraïne-oorlog is die Eerste Wereldoorlog met zijn loopgraven weer helemaal terug. Alsof er in meer dan honderd jaar niets is geleerd.

Voor Käthe Kollwitz, haar man Karl en de oudste zoon Hans, was de dood van Peter een drama dat de rest van hun leven tekende. Hij was achttien toen hij op een landweg bij Diksmuide sneuvelde. Käthe Kollwitz werkte vervolgens achttien jaar aan een monument voor hem, wat uiteindelijk een monument werd voor alle slachtoffers van oorlog: twee beelden, een moeder en een vader, ze dragen de onbetwistbare trekken van Käthe en Karl, ze staan op het Duitse oorlogskerkhof in het Praetbos bij de Belgische Vladslo, niet ver van de plek waar hij sneuvelde.

De Belgische bard Willem Vermandere schreef er een lied over: ‘In het Praetbos buiten Vladslo, van God en mens verlaten, ligt de jonge Peter Kollwitz, in een massagraf van soldaten.’

‘In ’t Praetbos buiten Vladslo, op dat massagraf van soldaten, staan nu Käthe Kollwitz’s beelden, van God en mens verlaten, en ik ken geen heviger wereld, geen menselijker bede, dan die twee donkere stenen, die zo diepe schreien om vrede.’

Meryem Yildiz is midden dertig als ze van haar man scheidt. Zij is de andere, ‘dragende’ hoofdpersoon in mijn boek. Haar zoektocht is een daad van verzet, een schreeuw om vrijheid. Ze kan eindelijk zelf bepalen wat ze met haar leven wil. Ze gaat op zoek naar het verhaal achter het drama dat haar idool Käthe Kollwitz overkwam en treedt in haar voetsporen als ze de Westhoek in Vlaanderen bezoekt.

Langzamerhand komt ze erachter dat ze steeds meer weet van Käthe Kollwitz, haar leven en werk, maar eigenlijk niets van haar eigen achtergrond, het feit dat ze op zesjarige leeftijd spoorslags met haar ouders uit Istanbul naar Berlijn verhuisde en dat ze nooit meer teruggingen, ze ook haar familie nooit meer zag. Beschamend vindt ze het dat ze nu pas inziet dat haar ouders ongelukkig waren, dat ze er, ook toen ze ouder werd, geen oog voor had, geen vragen stelde. Het is iets wat veel mensen overkomt: dat je er pas als het te laat is achter komt dat je belangrijke vragen niet hebt gesteld.

Nadat ik vanwege ‘Pleisterplaats Belleville’, én mijn nominatie voor de Halewijnprijs en de toekenning van de Reynaerttrofee, een schrijfbeurs (projectbeurs heet dat tegenwoordig) van het Letterenfonds kreeg toegekend en vervolgens ook andere beurzen, zoals een reisbeurs, verbleef ik eind 2021 vier maanden in Berlijn om mijn roman te voltooien.

Berlijn is een bijzondere stad. Van daaruit werden gedurende een aantal wrede oorlogen de moordlustige horden er op uit gestuurd. Daarna werd de stad gedurende meer dan vijfentwintig jaar getekend door de afzichtelijke Muur die de stad doormidden sneed en burgers veroordeelde tot een leven van afzondering.

Voor een schrijver is de stad zeer inspirerend. Overal stuit je op indringende waarschuwingstekens. In elke straat, op elk plein, aan menige muur, zijn informatieborden, herinneringen en schuldbekentenissen aangebracht. En wie níét wenst te kijken en zijn blik slechts richt op wat zijn voeten raken, zijn er de Stolpersteine, ook hier welbekend. Struikelend ga je in Berlijn van huis naar huis, waaruit mensen wreed naar vernietigingskampen werden afgevoerd.

Dát beeld, die couleur, heb ik ook aan mijn boek willen meegeven. En niet alleen van Berlijn, maar ook van de Westhoek in Vlaanderen, waar in de Eerste Wereldoorlog vier jaar lang aan de frontlijn werd gemoord en geleden. Ik was daar, en de oorlog was nooit ver. Overal in het landschap liggen soldatenkerkhoven, vol met witte kruisen. En dan zijn er het In Flanders Fields-museum in Ieper, het Memorial Museum Passchendaele 1917 in Zonnebeke, en ontelbare souvenirwinkeltjes die oorlogsboeken, metalen klaprozen (het symbool van die oorlog) en militaire prullaria verkopen. Mijn hoofdpersoon Meryem Yildiz loopt er rond, ziet het aan en velt een oordeel.

Natuurlijk vraagt een schrijver zich tijdens het schrijven van een boek misschien wel duizend keer af waarom hij zich dat aandoet, waar hij in godsnaam mee bezig is. Waarom zou je moeite doen om een boek te schrijven over iets dat je aan het hart gaat, dat er voor jou toe doet, dat schuurt en pijn doet, zeker als het over verlies en oorlog gaat, waarvan het resultaat vervolgens als een pluisje in de wind wordt weggeblazen? De weerloze zachtheid van literatuur en kunst legt het in de regel genadeloos af tegen de banaliteit en onverschilligheid van alledag, tegen het daverend kanongebulder. Heeft ooit een schilderij of een boek geweld, oorlog en onrecht tegengehouden?

En toch. Ik houd het me voor, het gaat erom de fakkel van warmte, verantwoordelijkheid en menselijkheid, dát wat de kunst van Käthe Kollwitz, die ook alweer 78 jaar dood is, zo bijzonder maakt, door te geven. Zodat in een wereld, bezeten door macht, geld, onverdraagzaamheid en oorlog, tóch het licht blijft branden. Ik verwijs naar het motto van Amnesty International, een organisatie die me dierbaar is: ‘Het is beter een kaars aan te steken dan de duisternis te vervloeken.’

  • Digg
  • Facebook
  • Twitter
  • Google Bookmarks
  • Hyves
  • LinkedIn
  • MySpace
  • NuJIJ
  • RSS
  • Tumblr