Toplöss/Mijnverdriet was mijn eersteling. Een forse roman over de opkomst van de steenkolenmijnen aan het begin van de twintigste eeuw, de sociale misstanden en de wederwaardigheden van een groepje anarchisten in de on-Nederlandse provincie die toen nog Zuid-Limburg heette. De roman, die in 1989 bij Uitgeverij De Geus verscheen, is me dierbaar. Veel auteurs beginnen hun literaire carrière met een terugblik op hun jeugd, wat meestal resulteert in een vereffening, soms hilarisch, vaak wrang. Ik meende dat te doen door het schrijven van een (dwarse) geschiedenis die recht zou doen aan de armoe en onderdrukking die ik als kind in verhalen bespeurde. Veel romans over het mijnverleden blijven steken in zoetsappige anekdotes of valse heroïek, ik trachtte met dit boek een ander geluid te laten horen. Dat het mijn eersteling was heeft ook te maken met het adagium: wie de streek niet kent waar hij opgroeide, de grond niet waarop hij staat, kent zichzelf niet.
Toplöss kreeg in dagbladen, op radio en tv veel aandacht. Wellicht omdat Zuid-Limburg voor veel Nederlandse lezers toch een ongrijpbaar, ietwat exotisch landsdeel is. Wellicht ook omdat een geschiedenis, rauw verteld, met nadruk op onderdrukking en verzet, bij lezers raakt aan oude idealen van vrijheid en opstandigheid. Een stukje herkenning?
Nog steeds denk ik met zekere vertedering aan mijn hoofdpersoon, schietmeester Tei, zijn geliefde Sjan, en Beer, zijn vriend. Hoe ze moeizaam hun weg zochten langs de obstakels in het leven, ondertussen hun ogen weigerden te sluiten voor onrechtvaardigheid. Het bracht ze in de gevangenis en daarna, op hun vlucht, naar Barcelona aan het begin van de Spaanse Burgeroorlog (1936). Ze offerden hun leven voor een betere wereld.